De oorsprong van de Belgische Herdershond

De Oorsprong van het Ras of de Blauwdruk gemaakt door Professor Adolphe Reul

Voor de eerste internationale open hondententoonstelling op Belgisch grondgebied te Brussel op 21 juli 1880 ter gelegenheid van het halve eeuwfeest van België, werden 965 honden, voorla jachthonden, ingeschreven. Er waren slechts 7 continentale herdershonden: een groep gevormd door de Duitse, Franse, Belgische, Nederlandse en andere herdershonden. De specifieke kenmerken van deze honden waren nog niet vastgelegd, in tegenstelling tot de rassen voortgebracht in Groot Brittannië: de Bobtail en de Schotse herdershond (Collie), waarvan de standaard duidelijk was omschreven. In die groep telde men 10 inschrijvingen. Men moet weten dat de kynologie in Groot Brittannië reeds veel voorsprong had op deze in de rest van West Europa. De collie was reeds jaren vermeld in de stamboek of Stud Book van de Kennelclub van Engeland, gesticht in 1873, en was eveneens de modehond. Voor de Duitse herdershond was het op 22 april 1899 dat de “Verein für Deutsche Schäferhunde” opgesteld werd.In het geïllustreerde weekblad “Chasse et Pêche” van 15 december 1889, kon men de volgende passage lezen:
“Naar onze wetenschap zijn er slechts twee rassen herdershonden vastgelegd: de Collie en de oude Engelse herdershond zonder staart. Wij kennen in België herdershonden met alle soorten vacht, maar geen enkele club, geen enkele commissie heeft ze ooit gedefinieerd”.
Het is daarom dat op het einde van 1891 een groot aantal gepassioneerde amateurs zich te Brussel verzamelden om een manier te zoeken om de inlandse herdershond beter te leren kennen en om beter zijn fysieke en morale kwaliteiten te appreciëren. Bij deze gelegenheid is de “Club du Chien de Berger Belge” geboren op 29 september 1891. De Club had het beschermheerschap gekregen van de Maatschappij St-Hubertus die ontstond op 18 februari 1882 en aan dewelke Leopold II de titel van Koninklijke Maatschappij gaf op 26 september 1886. Sinds zijn intrede op 1 januari 1912 maakt de Koninklijke St-Hubertus deel uit van de Internationale Kynologische Federatie (F.C.I.).Chasse et Pêche is het weekblad aangesteld door de Koninklijke Maatschappij St-Hubertus en de speciale clubs waaronder de Schipperkesclub (verkleinwoord van het Vlaamse woord schaper of scheper, wat wil zeggen herder). Deze club was de eerste opgericht op het vasteland, nl. op 10 maart 1888 te Brussel.De Club du Chien de Berger Belge liet er geen gras over groeien en onderwierp de staat van zuiverheid van de rassen Belgische herdershonden aan een minutieus onderzoek, met als doel het uitschakelen van twijfelachtige elementen om zodoende op ernstige wijze homogene individuen te fokken waarvan de transcendente kwaliteiten uiteindelijk zouden erfelijk worden. Ze bestudeerden, dank zij de hulp van veeartsen uit het gehele land, die zich bij deze vereniging aangesloten, alle herdershonden met een type. Enkele clubleden hebben een tentoonstelling te Frankfurt bezocht om de Duitse herdershond met de onze te vergelijken.
De honden uit de Brusselse agglomeratie en de provincie Brabant werden op 15 november 1891 verzameld om 10 uur ‘s morgens in de grote zaal van de kliniek van de Veeartsenijschool te Cureghem. Het was een echt hondenweer die dag, zodat de fotografen niet konden werken, niettemin waren er 117 honden aanwezig. Over deze vergadering schreef L.Vander Snickt, hoofdredacteur van Chasse et Pêche en voormalig directeur van de zoölogische tuinen te Gent en Dusseldorf, het volgende:
“Uit deze studie werd besloten dat er in de provincie Brabant verschillende types herdershonden leefden. De meest verspreidde en geacht als de mooiste is een hond die een gemiddelde schofthoogte van 50 tot 55 cm bereikt; er waren er ook met 62 cm schofthoogte. Zwarte vacht, een slecht gekleurd zwart, met of zonder op de borst, bruine of gele, neerliggende vacht, vaal en ruw, kort op het aangezicht, het voorhoofd en vooraan op de poten en de knieboog, halflang op het lichaam, langer op de hals, de achterste kant van de voorpoten, de buik, het achterste gedeelte van de billen en de onderzijde van de staart. Rechtopstaande oren, goed geplaatst, driehoekig, voorzien van lange beharing aan de binnenkant en op de boord van de oorlellen, kort haar op de buitenkant van de oorlellen. Bruine ogen die geen wit laten zien, breed voorhoofd, eerder plat, onderbreking van de neus minder uitgesproken, smalle muil, grote mond, goed ontwikkelde kaken, de hals is overvloedig voorzien van haar, rechte ruglijn, brede lenden, schuine schouders, nauwe borstkas, dalend en diep, lange staart, hangend bij rust, hoog en gekruld in extreme situaties. De categorie van ruwharige honden verschilt duidelijk van de vorige en is minder homogeen: het haar, verward, is veelal grijs of grijsbruin; het voorhoofd lijkt minder breed; de oren, iets langer maar rechtop gedragen, minder scherp, zijn zeer hoog op het hoofd geplaatst. Dikwijls hebben deze honden slechts een klein stompje staart; moeten wij daarin een familietrek vinden van de Franse Bouvier?
De kortharige elementen zijn minder talrijk; ze hebben meestal de zelfde kenmerken als de halflangharige. De beharing is kort over het gehele lichaam, maar blijft iets langer op die plaatsen waar dat ook het geval is bij de andere; de staart is nog steeds in de vorm van een korenaar, maar dan in een kortere uitvoering”.Een groot aantal honden van de andere provincies werd aan huis onderzocht door de afgevaardigden van de Club. Tijdens de algemene bijeenkomst op 2 april 1892 en na de vergelijkende studie uitgewerkt door professor Reul, die zich geïnformeerd had bij verscheidene buitenlandse bronnen en meer bepaald het werk verschenen in 1988 van de hand van de veearts Hugh Dalziel, werd door de Club van de Belgische Herdershonden een standaard van het ras vastgesteld. Het ras werd onderverdeeld in drie variëteiten; de langharige, de kortharige en de ruwharige zonder rekening te houden met de kleur van de vacht. De zelfde onderverdeling bestaat of bestond in het prestigieuze ras van de Collies. In dat ras, zoals in vele andere, kan men variëteiten opmerken met lang, kort en ruw haar die zo goed op elkaar lijken dat men noodzakelijkerwijs tot het besluit moet komen dat ze eenvoudigweg varianten zijn van het zelfde type.

De  kleuren zijn zeer gevarieerd; naast een zeker aantal zwarte elementen, treft men ook grijze, vaalrode en gestroomde aan. Er is geen enkel wit exemplaar, wat in die periode wel het geval was voor de herdershonden van andere landen. Genetisch gesproken komt de gen wit niet meer voor in de chromosomenformule van de Belgische Herdershond. In het tijdschrift L’Eleveur van 19 oktober 1913, bevestigt Pierre Megnin dat er veel witte honden waren onder de eerste Duitse herdershonden.De Belgische Herdershond is een ras waarvan de verschillende lichaamsdelen in verhouding evenwichtig zijn. Het lichaam is goed gebouwd, goed gestroomlijnd en evenwichtig. Het dier heeft stijl, type en voornaamheid. Het blijft een ras van renners. De vormen van de spieren en de beenderen lenen zich tot een grote beweeglijkheid, een grote afstotingskracht en een vlugge startsnelheid, die ongewoon is bij getemde hondachtigen. Het is een vierkante hond, m.a.w. zijn schofthoogte is gelijk aan zijn lengte, daar waar de Duitse herdershond langer dan hoog is. Onder de hoogte verstaan we de verticale afstand tussen de top van de schoft tot grond. De lengte wordt vanaf het uiterste van de schouder tot het uiterste van de dij gemeten. Deze afstand moet gelijk zijn aan de schofthoogte, die 2½ hoofden meet. Dezelfde verhouding vindt men langs geometrische weg aan de hand van wat de Duitsers de gouden snit noemen. Volgens Martin Wilckens (Wenen 1878), die de toepassing van de methode verbreed heeft tot de studie van al onze belangrijkste getemde zoogdieren.Wanneer men deze rechte, die gelijk is aan lengte van de taille tot de schoft, ook de fundamentele lijn genoemd, verdeeld in een groot en een klein stuk, geeft het eerste de hoogte van de hoek van de schouder en het laatste dient als maat voor de lengte van het hoofd.
Maar de opeengehoopte of verlengde vormen vinden hun maat niet alleen in de onderlinge verhouding met de taille, maar ook in de verhouding van deze lengte en de omtrek van de borstkas. Hoe korter het lichaam is voor een gegeven omtrek, hoe meer de hond opeengehoopt is in zijn vormen. Het is daarom dat de teefjes soms langer lijken en minder opeengehoopt dan de reuen, want voor een zelfde lichaamslengte is de omtrek van de borstkas iets kleiner bij de teefjes. De rechte rug is een uitwendig teken van mooie rug- en lendenwelving die een grote kracht vergt. De borst, lang en diep, die bij het onderste deel dezelfde hoogte heeft als de elleboog, vormt een ruime borstkas, noodzakelijk voor een goede ventilatie van de longen die onmisbaar was voor het harde werk bij de kudde. Ze geven aan de lucht een minimum weerstand. Het hoofd is niet in de lengte gebouwd, het is verlengd door de leefwijze die snelheid noodzaakt. De oren zijn rechtopstaand, behaard, kort en gemiddeld. Het oor beschrijft een sterke hoek op de top. De korte oren doen het hoofd licht lijken, de gelaatsuitdrukking is meer wakker, meer expressief. Hij heeft een fijne muil, zonder hanglippen, m.a.w., de lippen passen in elkaar. De grote muil is typisch voor de Belgische Herdershond: wanneer hij de muil opnet, verwijden de kaken zich nog meer en de punten waar de lippen samenkomen zijn meer naar achter gelegen dan bij andere herdershonden. Daar waar de Duitse en Hollandse herdershonden een schaargebit moeten hebben, is voor de Belgische Herdershonden een tanggebit toegelaten. Dit is een kenmerk dat men ook bij andere Belgische rassen aantreft, zoals het Schipperke en de Vlaamse Bouvier.We kunnen ook de aanwezigheid van een ondervacht opmerken, het dons, dat beschermt tegen de koude, en een bovenvacht, die beschermt tegen de regen.
Het is in deze onderverdeling van lang-, kort- en ruwharige dat de Belgische Herdershonden verschenen op de tentoonstelling tot 12 maart 1898. Men nam nog geen standpunt in wat de kleuren betreft. Op zondag 25 oktober 1896 werden een veertigtal Belgische Herdershonden verzameld als zijnde de besten van hun ras, waarvan ze getrouw de typische kenmerken bezaten. Twee goed vertegenwoordigde families en behoorlijk gekenmerkt, trokken special de aandacht van het publiek; het waren deze van de Picard, van M.N.Rose uit Groenendaal en deze van de Pouts van M.J.B.Janssen uit Laeken. De afstammelingen van Picard zijn mooie honden met een lange zwarte vacht; deze van Pouts hebben een goudgele ruwe vacht. Onder de kortharige bemerkte men Samlo van M.P.Beernaert en Mouche van Mevr. Duchenoy. Na deze samenkomst, die als doel g=had het bestaan van de drie variëteiten te bevestigen voor een commissie (waarvan professor A.Reul deel uit maakte) aangesteld door de Koninklijke Maatschappij St-Hubertus om het recht te bekomen de Belgische Herdershonden in te schrijven in het stamboek, werd er bijna afgezien van de categorie van de kortharige omdat ze ontbrak aan stijl en vooral aan éénvormigheid. Tijdens de volgende bijeenkomst, nam professor A.Reul de verdediging van deze categorie honden op zich, hij herinnerde zich de volmaakte esthetiek, de levendige intelligentie en het opmerkelijke reukvermogen.Het is rond deze periode (1897-1898), dat men eiste dat de Belgische Herdershond een volledige staart had, die laag gedragen werd. Er werd beslist dat in de toekomst, Belgische Herdershonden zonder staart niet meer aanvaard werden op tentoonstellingen, omdat de staart op zichzelf een versiering is die bijdraagt tot de elegantie in de tred en het gemak “van kop tot teen” die een bewaker van schapen duizend maal op een dag moet uitvoeren. De staart is niet enkel een versiering, het is ook een bescherming voor de geslachtorganen en de anus. In rust houdt de hond de staart laag, het uiteinde is naar voor gekruld. In actie is de staart opgeheven en het uiteinde is sterk gekruld.

Op 12 maart 1898 ter gelegenheid van de tentoonstelling van de Schipperkes Club, ziet het publiek voor de eerste maal klassen van zwarte langharige Belgische Herdershonden afzonderlijk voorgesteld, zonder anderskleurige langharige Belgische Herdershonden. De club gaf hun de naam “Groenendaels”. Het is slechts vanaf half 1909 dat de namen “Groenendael” en “Mechelaar” gebruikt zullen worden in de officiële catalogus. De groep van zwarte Groenendaels gaf een theatraal effect op de banken van de tentoonstelling. De reuen en teven hebben het publiek getroffen door hun familieverbintenis en hun éénvormigheid in stijl. Het vormen van een éénkleurige groep, zoals M.L. Vander Snickt het aanprijsde, zou een formule van succes blijken, waarvan het principe de Club op de weg zou zetten voor het kiezen van een specifieke kleur voor elk haartype. Bij de andere langharige daarentegen, was de waardering van professor A.Reulniet vleiend en werd in deze termen samengevat: “Deze klasse is zo gebrekkig als talrijk”.Voor 1898, begon de Club in de war te geraken, alle gevoel van oriëntatie was verloren en er werd een crisisperiode doorgemaakt. Zie hier de mening van professor A.Reul, verschenen in van 28 april 1901, ter gelegenheid van de speciale tentoonstelling van 21 april 1901 en georganiseerd als herdenking van het tienjarige bestaan van de Club du Chien de Berger Belge. De eerste prijzen werden behaald door de zwarte langhaar Dax (kleinzoon van Picard d’Uccle en Petite), Pek Swet (waardevolle reu maar van een andere oorsprong dan Picard d’Uccle en Duc de Groenendael) en Baronie, voor de kortharige door Tjop, Vos (vader van Dewet) en Cora I, voor de ruwharige door Bazoef, Rita en Mira“De hoofdreden van de nutteloosheid van de inspanningen waren makkelijk te begrijpen; op elke tentoonstellingen verscheen een nieuwe keurmeester, gewapend met een volmacht, de vorige had opgehouden te behagen, want men was vlug opgebruikt en buiten omloop gesteld. Het was zelfs ontmoedigend voor de meest vastberaden exposanten en het maakte de meest geharde fokkers gek. Want in de kern van de Club volgden de ontslagen, de ontslagen op en ik maakte daar deel van uit. Kortom eindigde waar men had moeten beginnen: men stelde één enkele keurmeester aan, gekozen buiten de Club; men gaf hem een groot aantal volmachten en de bevoegdheid om de tentoongestelde honden te klasseren gedurende een voldoende aantal jaren om onbetwistbaar de types vast te leggen. Ik heb de eer gehad die ondankbare rol te vervullen en de honden te beoordelen volgens een gedragslijn “ne varietur” die op voorhand was vastgesteld aan de hand van de kennis en het respect voor de punten van de standaard”.Gedurende de jaren 1898, 1899 en 1990 verrichtte professor A.Reul de dienst als enige keurmeester voor de Belgische Herdershonden. Als echte kleine kunstwerkjes, wezen zijn aanmerkingen op een reëel schrijverstalent met een beknopte maar beschrijvende stijl. Zelfs wetende, dat de professor A.Reul een voorstander was van inteelt, ging hij verder in deze termen:

“De vooruitgang gerealiseerd gedurende deze laatste jaren is werkelijk buitengewoon. Zodanig zelfs dat de zondagse tentoonstelling een dergelijk succes had dat men betreurde er s’anderdaags geen te vinden om de tentoongestelde groepen met hun uitstekende karakter, en zo goed verdeeld in drie klassen: de vaalrode kortharige, de zwarte langharige en de asgrijze ruwharige, in de schittering van hun pracht te kunnen terug zien en bewonderen. Maar we zouden dit nog niet bereikt hebben in zo een korte tijdspanne, indien we de bloedverwante selectie niet hadden doorgevoerd, indien de fokkers gevreesd hadden hun operaties te baseren op incest. Uiterst immoreel in de antropologie, de “breading in and in” tussen fysisch gezonde en moreel talentvolle bloedverwanten, levert de meest opmerkelijke resultaten op gebied van zoötechniek”.
Het is door de zuivere selectie dat men in België, de verschillende variëteiten van de herdershond opnieuw heeft samengesteld. Het proces bestaat in het kiezen, uit de massa, van individuen die in de uiterste mate, voordelige bijzonderheden bezitten en deze individuen te verzamelen onder verwanten, m.a.w. door het samenbrengen van bloedverwanten gecombineerd van generatie tot generatie.
Deze methode, gebruikt door de zoötechnicus, is de oorsprong van Het grootste deel van paarde-, runder-, varkens-, honden-, hoender-, duive- en andere rassen. De inteelt verzekert de vlugge vastlegging van de karakters. De inteelt brengt het goede als het slechte naar voor. Het is een tweesnijdend mes. Het geheel hangt af van het beginpunt. Wanneer men twee verwanten (b.v. broer en zus) van goede oorsprong, goed gevormd, volledig fysisch en psychisch gezond, kruist, dan zal het resultaat een gezonde en krachtige nakomeling zijn. Wanneer in tegendeel, men twee individuen van slechte samenstelling bijeen brengt, twee zwakkelingen, kan het op een teleurstelling uitlopen.
Op dezelfde manier dat ze de kwaliteiten benadrukt, verergert de methode de gebreken. Fokdieren van het zelfde bloed, gezond en goed volgens het uiterlijk, kunnen dragers zijn van een fout, een onzichtbaar gebrek dat zich gaat uitten bij hun nakomelingen. Men beschuldigt de inteelt van het doen ontstaan van dit gebrek. Waarschijnlijk is het door het effect van het mechanisme dat ze is verschenen, maar ze is niet gemaakt, het heeft ze slechts doen actualiseren. Dit onderscheid is essentieel. Wanneer de keus van de bloedverwante fokdieren rust op volledig gezonde dieren, zal inteelt geen schadelijke gevolgen hebben. Wanneer in tegenstelling, de fokdieren aangetast zijn door slechts een uiterst klein gebrek, zal deze zich aanzienlijk versterken bij hun nakomelingen. Dit verklaart de uiteenlopende opinies over inteelt. Praktisch gezien mag deze methode enkel bij volledig gezonde dieren worden toegepast. Eén nadeel op te merken en met reden, en op de methode zelf, is de vermindering van de vruchtbaarheid die zich voordoet wanneer de inteelt zeer nauw is en wanneer de inteelt verlengd is gedurende meerdere generaties. Bij de herdershond, heeft de inteelt enkele kwaliteiten ontwikkeld die niet natuurlijk zijn, zoals bijvoorbeeld het rond de kudde draaien, het verbieden aan de schapen om de oogst aan te raken, te bijten of niet te bijten, naargelang de omstandigheden, om te vechten als verdediging van een schaap of zijn meester.

Interessant is de notitie van de uitgever van het boek over de natuurlijke geschiedenis van België door M.Julien Deby (1848):
“Wij denken hier een feit te moeten vermelden dat voortdurend naar voren wordt gebracht, dat klaarheid kan brengen over de vorming van hondenrassen. Laat een teefje van eender welk ras (mits de grootte de paring mogelijk maakt) dekken door een Newfoundlander, zuiver van ras. Neem uit elke dracht het teefje die het meest op de vader lijkt en laat haar door hem dekken; bij de vijfde dracht heeft men zuivere Newfoundlanders, zo zuiver dat noch voor de tanden, noch voor het achterhoofdsbeen, noch voor de membranen van de tenen, er geen enkel aanvaardbaar verschil bestaat tussen de oorspronkelijke hond en zijn nakomeling. Dit is geen eenmalige ervaring; het is een gekend en gebruikt proces van alle tijden door de handelaars in honden, om dure specimen te vermenigvuldigen waarvan ze slechts één individu hebben; met geduld eindigen ze altijd de twee te hebben en ze nadien te vermenigvuldigen.
Deze ervaring werkt eveneens in vijf generaties wanneer men werkt langs de moederlijn door het kiezen van de reuen voor het dekken van het teefje waarvan men zuiver ras wil.” In het maken van hondenrassen, heeft de inteelt een doorslaggevende rol gespeeld. Voor de rassen echter die het toppunt van zoötechnische perfectie hadden bereikt, werd de inteelt schadelijk. De meest nauwe inteelt dat redelijkerwijze door de fokkers mag worden toegepast is de 3-2 of de 2-3 (ouders1, grootouders2, overgrootouders 3, overovergroot ouders4) Zo betekent 2-3 dat de gemeenschappelijk voorouder de grootvader is langs vaders kant en de overgrootvader langs moeders kant. 3-2 betekent dat de gemeenschappelijk voorouder de overgrootvader langs vaders zijde is en de grootvader langs moeders zijde. De 2-2 is een uiterst nauwe inteelt, de breedste, de 5-5, is het andere uiterste want vanaf de zesde generatie is het niet meer de gewoonte rekening te houden met de inteelt. De selectie in gebruiksrassen is redelijk wanneer ze tezelfdertijd werkt langs de buitenkant en naar het rendement. De echte goede hond is diegene die, door zijn uiterlijk voldoet aan de vereisten van de standaard en die, tezelfdertijd, uitmunt in het praktische werk.

Als plebejische hond met hard proletariërs werken door zijn oorsprong t.o.v. de aristocratische Collies, Barzois en andere jachthonden, heeft de Belgische Herdershond meerdere jaren nodig gehad om de letters van adel te machtigen.
Het is slechts na een relatief lange periode, meer precies in 1901, dat de eerste Belgische Herdershonden in het Stamboek van St-Hubertus (L.O.S.H.) worden opgenomen. De eerste, ingeschreven onder het nummer 5847, is Vos vaalrode korthaar met een zwart masker, geboren in 1897 van J.van Haesendonck, Arendstraat 33 te Antwerpen. Vos is de vader van Dewet één van de pijlers van de Mechelaars. Men kan opmerken dat bijna alle edele dierrassen, met de meeste éénvormigheid, gecreëerd werden door één enkele man of onder het bestuur van één enkele liefhebber. De creatie van het ras van de Belgische Herdershonden kon geen uitzondering maken op de algemene regel. Deze man, was professor Adolphe Reul. Hij tekende met meesterlijke hand een beschrijvend portret van de Belgische Herdershonden door het uitwerken van een psychologische standaard, m.a.w., waar elke karaktertrek wordt verklaard door de leefwijze en de oorsprong van het ras.