Uitleg verwantschaps- en inteeltcoëfficiënt

Verwantschapscoëfficiënt
De verwantschapscoëfficiënt tussen twee dieren geeft aan in hoeverre deze twee dieren genetisch op elkaar lijken. Een verwantschapscoëfficiënt van nul betekent dat dieren genetisch helemaal niet op elkaar lijken. De verwantschapscoëfficiënt tussen twee dieren die op geen enkele manier familie van elkaar zijn is daarom gelijk aan nul. De verwantschapscoëfficiënt tussen twee eeneiige tweelingen is gelijk aan één, omdat eeneiige genetisch identiek zijn.
De verwantschapscoëfficiënt tussen twee dieren hangt af van het aandeel van de genen dat deze dieren gemeenschappelijk hebben. De verwantschapscoëfficiënt tussen vader en dochter is bijvoorbeeld gelijk aan 0.5 omdat de vader de helft van zijn genen doorgeeft aan zijn dochter. (De ander helft van de genen van de dochter komt nl. van de moeder). Om dezelfde reden is de verwantschapscoëfficiënt tussen moeder en dochter ook gelijk aan 0.5 en is de verwantschapscoëfficiënt tussen grootmoeder en dochter gelijk aan 0.25. De verwantschapscoëfficiënt tussen volle broers/zussen is gelijk aan 0.5. Volle broers/zussen krijgen van elke ouder de helft van hun genen, maar niet precies dezelfde helft. Gemiddeld hebben volle broers/zussen voor 50% dezelfde genen.

Samenstelling Verwantschapscoëfficiënt

Eeneiige tweelingen100%
broer x volle zus50%
Vader x dochter of moeder x zoon  50%
broer x half zus25%
Nakomeling x grootouder25%
Oom x nicht of tante x neef25%
dubbele neef x nicht (1)25%
enkele neef x nicht (2)12,50%
Dier x overgrootouder12,50%

(1) Dubbele neef-nicht is een combinatie waarbij zowel de vaders volle broers zijn en de moeders tevens volle zusters.
(2) Enkele neef-nicht is een combinatie waarbij slechts twee van de vier ouders volle broers dan wel zussen zijn.

Inteeltberekening
In tegenstelling tot de verwantschapscoëfficiënt die de genetische overeenkomst tussen dieren weergeeft, is de inteeltcoëfficiënt een getal dat betrekking heeft op individuele dieren. Om de inteeltcoëfficiënt te kunnen begrijpen is het nodig om iets meer over genen te weten. Bij zoogdieren en vogels komt het DNA in tweevoud voor, van alle genen zijn er twee stuks. Dus er is sprake van genenparen. Van elk genenpaar is het ene gen verkregen van de vader en het andere van de moeder. Mensen en dieren hebben heel veel van die genenparen. Volgens recente schattingen heeft de hond ongeveer 30.000 genenparen.
De inteeltcoëfficiënt is de kans dat de beide genen van een willekeurig genenpaar identiek zijn. Dus de inteeltcoëfficiënt zegt iets over de genetische uniformiteit binnen een dier. Een dier dat helemaal niet is ingeteeld heeft een inteeltcoëfficiënt van nul. Bij een dergelijk dier zijn beide genen van een willekeurig genenpaar dus verschillend. Een volledig ingeteeld dier heeft een inteeltcoëfficiënt van 1; de beide genen van een genenpaar zijn altijd gelijk.
Inteelt ontstaat als twee dieren die familie van elkaar zijn met elkaar gepaard worden. De nakomeling uit een dergelijke paring is dan ingeteeld. Dieren die familie van elkaar zijn hebben altijd gemeenschappelijke voorouders. Bij het paren van twee dieren die één of meer gemeenschappelijke voorouders hebben is er een kans dat beide dieren hetzelfde gen (dat oorspronkelijk afkomstig is van de gemeenschappelijke voorouder) doorgeven aan hun nakomeling. Dus de kans bestaat dat de nakomeling een genenpaar krijgt met twee dezelfde genen, d.w.z. dat de nakomeling is ingeteeld.
Dieren die geen familie van elkaar zijn hebben geen gemeenschappelijke voorouders, en dus is er ook geen kans de ze hetzelfde gen doorgeven. Bij de paring van twee dieren die geen familie van elkaar zijn is de nakomeling daarom niet ingeteeld; d.w.z. de nakomeling heeft een inteeltcoëfficiënt van nul. Algemeen geldt dat de inteeltcoëfficiënt van een nakomeling gelijk is aan de helft van de Verwantschapscoëfficiënt van de ouders. Een paring van een dier met zijn volle zus geeft dus een nakomeling met een inteeltcoëfficiënt van 0.25, omdat de Verwantschapscoëfficiënt tussen volle broers/zussen 0.5 bedraagt.
In alle populaties van dieren is er een gestage toename van de gemiddelde inteeltcoëfficiënt. Als een populatie begint met allemaal dieren met een inteeltcoëfficiënt van nul, dan zal na een aantal generaties de gemiddelde inteeltcoëfficiënt groter zijn dan nul. Als een populatie al een bepaald inteeltniveau heeft bereikt zullen inteeltcoëfficiënten hoger zijn.

Anne-Marie Smolders